20 augustus 2012

Etnopsychologie

Een kwart van mijn voorgeslacht is Gronings, een kwart Fries. Ik las dan ook met voldoening in NRC Handelsblad van dit weekeinde:
[De inwoners van zekere Amerikaanse provincieplaatsjes] doen een beetje denken aan Friezen en Groningers: zwijgzaam, uiterst betrouwbaar – geen huis is op slot – en zeer behulpzaam geld vragen voor een reparatieklusje is not done. 
Aldus Geert Mak (1946). De voorbeelden van generalisaties over streekbewoners of hele volkeren liggen voor het oprapen. Zo schreef de in vele opzichten uiterst betrouwbare Katholieke encyclopaedie in 1954 over de Spanjaarden:
Kenmerkende trekken van de Spanjaard zijn beweeglijkheid, spraakzaamheid, gezelligheid en hoffelijkheid. De hidalgo [edelman, JE] is sinds de herovering van S. op de Moren het trotse, dappere, arbeid en geld verachtende, ridderlijke type. Niets doen en armoede zijn geen schande. Tijd en geld spelen een geringe rol [...]. De Spanjaard is meer fatalistisch dan de W. Europeaan. Regionaal komen bij de Spanjaard sterke verschillen voor. De Catalaan is ijverig en ondernemend, de Aragonees trots, de Bask levendig en zelfbewust, de Asturiër en Galiciër melancholisch en geduldig werkzaam, de Navarrees zwaartillend en openhartig, de Andalusiër traag en fantastisch.
Waarbij moet worden opgemerkt dat fantastisch hier ongetwijfeld niet de thans algemene betekenis ‘schitterend, prachtig’ heeft, maar aanduidt: de Andalusiër is een fantast.

Veel lastiger is het, teksten te vinden waarin de overtuiging dat een heel volk of volksdeel in enkele woorden te karakteriseren valt, met een effectief schopje onderuit wordt gehaald. Ik ken er twee: van Karel van het Reve (1921-1999) en van Simon Carmiggelt (1913-1987). Bij Van het Reve gaat het om het inwinnen van inlichtingen om een vertaalprobleem te kunnen oplossen:
Om [een bepaald vermoeden] bevestigd te krijgen kunnen we twee dingen doen. Ons naar een bibliotheek begeven en daar geschiedenissen van het Russische onderwijs onder Nicolaas II en leerprogramma's der gymnasia tijdens de eerste wereldoorlog opzoeken, of een betrouwbare Rus raadplegen die het middelbare onderwijs van die tijd kent. Die boeken zijn zeldzaam, en die Russen ook. Men moet een typisch Russische, integere figuur hebben van het type Pnin, en niet een typisch Russische, het liegen als acte gratuit bedrijvende figuur hebben van het type Sjarov [...].
Carmiggelt schreef:
   Wat is een echte Amsterdammer?
   Een echte Amsterdammer is zo’n prachtige, spontane kerel. Hij loopt door zijn stad. Hij ziet een kind in de gracht vallen. Hij rukt zijn jasje uit. Hij smijt het op de grond. En hij springt dat kind na. En terwijl hij bezig is dat kind te redden, komt er een tweede echte Amsterdammer. En die tweede echte Amsterdammer steelt dat jasje. Kortom – een fijne echte Amsterdammer is tegenwoordig een tref.
(G. Mak, in NRC Handelsblad 18/19 aug. 2012, p. 14 (voorpublicatie uit Reizen zonder John – op zoek naar Amerika); ‘Spanje’, in Katholieke encyclopaedie, 2de dr., dl. 22 (1954), kol. 193; K. van het Reve, ‘Een stukje vertalen’, in Verzameld werk 3 (2009), p. 272 (oorspr. in Tirade, juni-juli 1963) (Pnin is de hoofdpersoon van de roman Pnin (1957) van V. Nabokov; met Sjarov wordt volgens de bezorgers van het verzameld werk (dl. 3, p. 1060) bedoeld Pjotr Fjodorovitsj Sjarov (1886-1969), Russisch-Italiaans toneelregisseur, die in Nederland vele stukken heeft geregisseerd); S. Carmiggelt, ‘Kom boven’, in Bij nader omzien (1986), p. 5.)

08 augustus 2012

Goethe: Über allen Gipfeln

In september 1780 bracht de Duitse politicus en schrijver Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) enkele dagen door in een jachthut op een berg in het Thüringerwoud. Hij schreef daar op de wand dit gedichtje:
Über allen Gipfeln
Ist Ruh’,
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, balde
Ruhest du auch.

(Prozavertaling: Op alle toppen/ heerst rust,/ in alle boomkruinen/ bespeur je/ amper een zucht;/ de vogeltjes zwijgen in het bos./ Wacht maar, weldra/ rust jij ook.)
Te beluisteren op YouTube. Dit gedicht is vele malen getoonzet. Er bestaat ook de nodige anekdotiek rond ‘Über allen Gipfeln’, maar daar wil ik het nu niet onder bedelven.
(Peter Boerner, Johann Wolfgang von Goethe in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (1964), pp. 136-137.)

01 augustus 2012

Helene Hanff: Stagestruck

De Amerikaanse schrijfster Helene Hanff (1916-1997) is vooral bekend om 84, Charing Cross Road – een waar gebeurde romance in brieven tussen een New Yorkse schrijfster en een Londens antiquariaat. Maar eigenlijk was zij een gemankeerd toneelschrijfster, die in de jaren veertig en vijftig jarenlang de gekste baantjes en de miserabelste onderkomens verduurde om maar toneelstukken te kunnen schrijven die ooit, heel misschien, Broadway zouden halen. Die periode van haar leven heeft Hanff in 1962 met verve opgetekend in Underfoot in Show Business.
   ’s Zomers zorgden theatergekke jongelui als zij dat ze werk kregen bij een van de theatercircuits buiten de stad. Er waren twee soorten: try-outs van Broadway-producties, en het ‘package’ theater: een ster die met een toneelgezelschap op zomertournee ging met een stuk uit het ijzeren repertoire. 
Deertrees ran on the package system. In successive weeks, we had Tallulah Bankhead, Ethel Barrymore, Grace George, each with her touring company and her ancient hit. Grace George, who had been a reigning star when my father was a chorus boy, had long since grown old enough and rich enough to spend her summers sensibly in Europe. Instead, she was touring the summer circuit in Kind Lady.
   She arrived with her company at nine o’clock of a rainy Sunday night, having spent the day on the road from New Jersey where she’d played the week before. She announced that she would run through the play then and there, so that she and her company could accustom themselves to the new stage before the Monday night opening. But as I said, it was raining. Grace George walked into the theatre and realized there was going to be a hitch in her plans.
   Deertrees was built entirely of pine logs, by somebody who didn’t realize that the sound of steady rain on pine walls and a pine roof is deafening. During a heavy downpour, the players’ voices were completely drowned out and the show simply stopped. When the rain let up ten minutes or two hours later the show resumed. So at nine o’clock that Sunday night, Grace George and her company sat down in the damp playhouse to wait out the storm. The crew and staff drifted in and we all sat around, listening to the racket and batting at the bugs which had hurried in out of the wet. At ten, we began to wonder when Miss George would give up and go to bed.
   At a little before eleven, the rain stopped. And Grace George went up onstage with her company, and instead of walking through the play as the old lady held prisoner by two strangers and their half-witted daughter, gave a harrowing, electrifying performance that froze us to our seats. The performance ended at 1:30 a.m., after which Grace George, seventy if she was a day, sashayed serenely off to bed, looking forward to eight perfor­mances in the next six days with another traveling Sunday at the end of the week and that’s what I mean by Theatremania.
(H. Hanff, Underfoot in Show Business (1962), gecit. n. ed. Futura (1981), pp. 70-71.)