Die memoires bleken leesbaar en onderhoudend, al is het merendeel van de tekst wel heel wat minder anekdotisch dan deze passage:
Wanneer ik bij Sint-Petersburg in een van de paleizen van de tsaar in Tsarskoje Selo of Peterhof verbleef, al was het maar om met de aldaar ’s zomers verblijvende vorst Gortsjakov te confereren, vond ik in de mij toebedeelde woning in het paleis voor mij en een metgezel een ontbijt van ettelijke gangen aangericht, met drie of vier uitmuntende wijnen; andere zijn mij aan de dis van de tsaar trouwens nooit voorgezet. Stellig werd er in de huishouding veel gestolen, maar de gasten van de tsaar leden daar niet onder. Integendeel, hun proviandering was rijkelijk berekend op kruimels voor de ‘dienst’. Op kelder en keuken viel werkelijk niets aan te merken, ook wanneer het toezicht eens achterwege bleef. Misschien hadden de functionarissen aan wie de niet gedronken wijnen toevielen, door lange ervaring een te verfijnde smaak ontwikkeld om onregelmatigheden die de kwaliteit van het geleverde hadden kunnen schaden, te dulden. De prijzen van de leveranties waren overigens, naar ik vernam, reusachtig hoog. Van de gastvrijheid van deze huishouding kreeg ik een indruk wanneer mijn beschermvrouwe, de tsarina-weduwe, de zuster van onze koning, mij uitnodigde. Dan leverde de keuken van de tsaar voor de met mij uitgenodigde heren van het gezantschap twee, en voor mij drie diners. In mijn vertrekken werden voor mij en mijn metgezellen ontbijten en diners opgediend en in rekening gebracht – en waarschijnlijk opgegeten en opgedronken – alsof mijn mensen en ik helemaal niet bij de tsarina waren uitgenodigd. Voor mij werd eenmaal in mijn vertrekken opgediend en afgeruimd, met alles wat er bij kwam. Een tweede maal werd voor mij en mijn metgezellen aan de tafel van de tsarina gedekt, en ook daar kwam ik er niet mee in aanraking, daar ik zonder mijn begeleiders aan het bed van de zieke tsarina in klein gezelschap voor de maaltijd verwacht werd. Bij zulke gelegenheden placht prinses Leuchtenberg – de latere gemalin van prins Willem van Baden, in de eerste bloei van haar jeugdige schoonheid – op de haar eigen gracieuze en montere wijze de honneurs voor haar grootmoeder waar te nemen. Ook herinner ik mij dat bij een andere gelegenheid een vierjarige grootvorstin zich rond de tafel van vier personen bewoog, en weigerde, een hoge generaal dezelfde hoffelijkheid te bewijzen als mij. Het was zeer vleiend voor mij dat dit grootvorstelijke kind op het vermaan van haar grootmoeder over mij zei: ‘On milyj’ (hij is lief); maar over de generaal zei zij in haar naïviteit: ‘On vonjajet’ (hij stinkt), waarop het grootvorstelijk enfant terrible verwijderd werd.
Het is voorgekomen dat aan Pruisische officieren die lang in een van de paleizen van de tsaar woonden, door goede Russische vrienden in vertrouwen gevraagd werd of zij werkelijk zoveel wijn e.d. verbruikten als voor hen werd aangeschaft. In dat geval zou men hen om hun incasseringsvermogen benijden, en verder voor het nodige zorgen. De heren aan wie deze vraag in vertrouwen werd gesteld leefden zeer sober, en met hun instemming werden de door hen bewoonde vertrekken doorzocht. In wandkasten waarvan zij het bestaan niet kenden, werden achtergehouden voorraden voortreffelijke wijnen en andere benodigdheden in grote hoeveelheden aangetroffen.
Het is bekend dat de tsaar eens de ongewone hoeveelheid talkpoeder opmerkte die telkens werd geboekt wanneer de prins van Pruisen daar op bezoek was, en dat ten slotte aan het licht kwam, dat deze zich bij zijn eerste bezoek doorgereden had, en ’s avonds om enig talkpoeder had verzocht. Het verlangde lood [16 gram] van deze stof was bij latere bezoeken in een poed [16 kilo] veranderd. De kwestie is tussen de hoge heren persoonlijk opgehelderd, en verwekte een hilariteit waar de betrokken zondaars hun voordeel mee deden.
Van een andere Russische eigenaardigheid heb ik een staaltje beleefd bij mijn eerste verblijf in Sint-Petersburg, in 1859. De hofwereld placht toentertijd in de eerste lentedagen uit wandelen te gaan in de zomertuin tussen het Pauls-paleis en de Neva. Daar was het de tsaar opgevallen dat midden op een gazon een schildwacht stond. Aangezien de soldaat op de vraag waarom hij daar stond, slechts wist te zeggen ‘Het is bevolen’, liet de tsaar door zijn adjudant bij het wachthuis navraag doen, zonder evenwel enige andere verklaring te krijgen dan dat de wacht daar zomer en winter stond. Het oorspronkelijke bevel was niet meer te achterhalen. De zaak werd aan het hof het gesprek van de dag en kwam ook het personeel ter ore. Uit die kring meldde zich een oude gepensioneerde, die liet weten dat zijn vader hem in de zomertuin, wanneer zij de schildwacht passeerden, weleens had gezegd: ‘Daar staat hij nog altijd op wacht bij het bloempje; tsarina Catharina heeft op die plaats eens ongewoon vroeg in het jaar een sneeuwklokje gezien, en bevolen te zorgen dat het niet werd geplukt.’ Dat bevel had men uitgevoerd door er een schildwacht bij te zetten, en die wacht had er sindsdien jaar in jaar uit gestaan.(Vertaling J.E. naar de in 1932 door G. Ritter en R. Stadelmann onder de titel Erinnerung und Gedanke bezorgde ‘kritische Neuausgabe’, pp. 151-153. De Duitse tekst is beschikbaar op Bismarck bij Zeno. De foto van de gedenksteen op het pand waar B. van 1859 tot 1862 als Pruisisch gezant in Sint-Petersburg heeft gewoond, is gemaakt door Vitold Moeratov. Een eerdere versie van deze tekst is als nieuwjaarsgroet voor 1999 toegezonden aan vrienden en bekenden van J.E..)
Zoiets wekt onze kritiek en lachlust op, maar het is een uiting van de oerkracht en onverzettelijkheid die de grondslag vormen van de bij de rest van Europa vergeleken zo sterke Russische volksaard.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten