30 mei 2012

Engelen

Wie meent dat engelen mensachtige, gevleugelde, androgyne figuren in lange gewaden zijn, zit er volkomen naast. De Katholieke encyclopaedie omschreef engelen in 1951 aldus:
Engelen zijn onstoffelijke, persoonlijke wezens, geesten. Sommige van hen waren boodschappers van Gods besluiten aan de mensen, wat door het Griekse woord aggelos aangeduid wordt. Dezen hebben de naam aan het geheel dezer geesten gegeven. Dat er engelen zijn, is geloofsleer, blijkend uit de H. Schrift [...] en uit de Traditie [...] en is plechtig bevestigd op het 4e Lateraanse en het Vaticaans Concilie [...]. Ze zijn door God in het begin van de tijd geschapen en geen Godsemanaties, zoals de Manicheeën meenden [...]. Het is geloofsleer, dat engelen geesten zijn. Dat ze geheel zuivere geesten zijn, d.i. zonder de minste nog zo verfijnde stoffelijkheid (een punt waaromtrent sommige [Kerk]Vaders dwaalden, anderen onbeslist bleven), is niet als dogma verklaard, maar toch vaststaande leer. Het aantal engelen is zeer groot [...] en er is een rangorde in deze veelheid. Volgens St. Thomas is de schakering in de engelenwereld zo rijk, dat elke engel niet slechts als persoon, maar ook naar het wezen van de ander verschilt, enigszins zoals in een landschap een meer, een bos, een rotsgebergte elkaar afwisselen.
   Uit de puur geestelijke natuur der engelen volgen vele conclusies. Vooreerst hun onsterfelijkheid [...], en wel als natuurlijke eigenschap. Met betrekking tot hun werkzaamheid in deze wereld volgt er uit, dat ze niet, zoals de lichamelijke wezens, door uitgebreidheid en plaats omvat worden. Toch zijn de engelen niet alomtegenwoordig, maar slechts daar, waar ze op het stoffelijke inwerken, waarbij ze aan een beperkte werkingssfeer gebonden zijn. Ook volgt, dat de engelen een verstrekkende kennis bezitten, welke die der mensen te boven gaat [...]. De engelen bezitten, als gevolg van hun verstand, een vrije wil (anders was de zonde der gevallenen onmogelijk geweest), en wel van zo grote kracht, dat weifeling is uitgesloten. Vandaar dat ze bij een eenmaal genomen besluit onveranderlijk volharden. Aan wil en verstand beantwoordt een geëvenredigde macht tot uitvoering, maar deze macht is niet in staat tot scheppen of tot het verrichten van wonderen.
   God heeft de engelen tot de bovennatuurlijke orde verheven, d.i. hun het geluk der onmiddellijke schouwing van God’s eigen wezen tot einddoel gesteld en hun het bereiken hiervan mogelijk gemaakt door vrij geschonken genaden [...]. Maar eerst hadden zij een beproeving te doorstaan. De engelen die in de beproeving vielen, zijn daarbij door eigen schuld verdoemd; de goede engelen werden terstond tot de verdiende hemelse aanschouwing toegelaten. Hun zaligheidsgraad was van de verdienste, in de beproeving verworven, afhankelijk. Geloofswaarheid is, dat de goede engelen de mensen inzake hun zaligheid van dienst zijn (Engelbewaarders). Vandaar dat het goed en nuttig is de H. Engelen te vereren en aan te roepen.
Dit is de theologische kant van de zaak, maar een beeldend kunstenaar kan met zoveel onstoffelijkheid natuurlijk weinig beginnen. In de christelijke beeldende kunst is, uiteindelijk op grond van bijbelse beschrijvingen, een eigen visie op engelen tot ontwikkeling gekomen, die ons beeld ervan tot op heden bepaalt. De eerste gevleugelde engel verschijnt in de kunst al in de vierde eeuw.
(Katholieke encyclopaedie, 2de druk, dl. 10 (1951), kol. 71-72 (auteur: dr. B. van Benthem O.P.); de weggelaten verwijzingen naar de Bijbel en andere literatuur zijn aangegeven met [...].)
(Definition and description of angels according to the official Roman Catholic doctrine.) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten